‘er is wereld te veel om door haar keel’
Dirk De Schutter

 

Maagdelijk wit en ongerept is de dichtbundel van Rudy Vandenborre, met de titel Vleugel in drukreliëf op de omslag gezet. Binnenin houdt het wit stand: de bladzijden met de in een fijn lettertype gedrukte gedichten worden afgewisseld met lege bladzijden en met bladzijden waarop een liggend, slapend of dansend figuurtje in zwart staat afgebeeld. Het geheel ademt een diepe kwetsbaarheid – de noodlottige breekbaarheid waarvan Rudy Vandenborre, in het gewone leven werkzaam als klinisch psycholoog, dagelijks getuige is. Deze zorg voor mensen die het psychisch moeilijk hebben, verklaart eveneens de keuze van de dubbele aanhef die de bundel inleidt. De eerste aanhef is ontleend aan Jacques Lacan: ‘tout langage analytique doit être poétique’. Het citaat strookt met een fundamentele stelling uit de psychoanalyse: enkel een analist met het oor van een dichter krijgt voeling met de veelzinnigheid van het gesprokene en met de metaforische verdichtingen en metonymische verplaatsingen die het onbewuste structureren. De tweede aanhef is ontleend aan de preek ‘Beati pauperes’ (‘Zalig de armen van geest’) van de Duitse mysticus Johannes Eckhart: ‘waar de opperste engel en de vlieg en de ziel gelijk zijn’. Ook buiten de context van een religieuze zoektocht naar God, geeft deze spreuk te kennen dat de opdracht om iemand te worden mensen zwaar valt: het is niet eenvoudig om een ‘zelf’ te zijn, sommigen slagen er niet in om van ‘zichzelf’ los te komen, anderen lukt het niet om een minimaal ‘zelf’ te verwerven.

Het openingsgedicht, dat eveneens ‘Vleugel’ getiteld is, illustreert hoe de dichter te werk gaat. ‘Vleugel’ verwijst om te beginnen naar dat deel van het bouwwerk waar de psychiatrische patiënten terecht komen. Vervolgens verwijst ‘vleugel’ naar het lichaamsdeel waar ze geraakt zijn: ze zijn vleugellam (gemaakt) of gekortwiekt of ze laten hun vlerken hangen. De mensen die op de afdeling belanden, beschrijft de dichter als volgt: ‘één vleugel te klein van onvermogen / één te groot van aanstalt’. Als ze al aanstalten willen maken, zit een vleugel in de weg: die vleugel leert hen niet vliegen, maar houdt hen aan de grond gekluisterd. Tenslotte verwijst ‘vleugel’ als het orgaan dat ze niet hebben of dat ze teveel hebben, naar het prachtige gedicht van Charles Baudelaire, ‘L’albatros’. Soeverein in de lucht, kan de stormvogel, eens gevangen, op de grond (of op het dek van het schip) niet uit de voeten; bij de matrozen die hem gestrikt hebben, wekken zijn reuzenvleugels die hem bij het lopen hinderen, enkel spot en pesterij.

Een immense deernis spreekt uit het gedicht met de vreemde titel ‘archaïsch woordgebruik’. Het gedicht verwoordt de vraag van elke patiënt: erken mij, aanvaard mij, ontferm je over mij zoals ik ben. Maar vaak gaat die roep om erkenning gepaard met rebels gedrag, met opstandigheid of zelfs met een weigering. Verplegers stoten op een nagenoeg tegenstrijdig verlangen: zorg voor mij, ook al zorg ik niet voor mezelf, maar laat mij mijn onverzorgde zelf zijn; luister naar mij, ook al praat ik niet. In drie korte woorden vat de dichter deze situatie samen: ‘neem mijn neen’, waarbij de quasi-homofonie van ‘neem’ en ‘neen’ de verwarring op de spits drijft.

Rudy Vandenborre weet ontroerend mooie beelden te vinden voor de levens die zijn pad kruisen. Van iemand die aan automutilatie doet, zegt hij dat hij (of zij) de ‘littekens van ontstoken gelijk’ draagt: ze zijn de ‘streepjescode voor het ongedroomde’, ‘steevast eentjes en nooit een nul’. Van een meisje met zelfmoordneigingen: ‘ze is altijd en altijd is ze / nooit is ze eens niet’. Van een ander: ‘zij is van alle tijden de vluchteling’.

De talking cure van Freud wordt in deze bundel geduid door een tolk die een wonderlijke balans vindt tussen pakkende gevoelens van mededogen en passende woorden van stilte. In onze uit schijn opgetrokken wereld geeft de witte bundel van Rudy Vandenborre vleugels aan wat echt is.