Uit de inleiding van Kurt De Boodt: (..) Het is even schrikken. Een dichtbundel openklappen en meteen stuiten op een verbodsteken: uitgezonderd aangelanden. Je bent maar beter op je hoede. Heet je hier wel welkom? Ben je aan het juiste adres? Of schakel je maar beter in achteruit: weg, vlug hiervandaan! Weg uit dit doodlopend straatje, vliegensvlug terug richting de snelweg van het alledaagse leven. Straks krijg je nog een horde grommende waakhonden achter je aan. Wacht! Graag traag. Het straatje opent een weg. Precies in het wilde, het ongeharkte tekent zich een wegeltje af, opent zich een vergezicht. Het hek krast open. Per toeval ben je hier, in dit gat, aanbeland. Misschien geraak je ook aangeland? Toch maar even verder lezen... Aangelanden. Het woord wijst op een grens, het werkwoord aangrenzen. En het houdt een beweging in: landen. Aangelanden grenzen aan een eigendom. Ze raken rakelings aan. Echt binnendringen doen ze niet. Ja, het zijn naasten: buren. Maar ze hoeven nu ook weer niet al te dichtbij te komen. Vrienden of familieleden zijn het niet. Ze mogen in de buurt komen, dat is al heel wat. Zo voel ik me ook na herhaaldelijke lectuur van uitgezonderd aangelanden. Geen intimus of indringer, maar een buitenstaander die eventjes binnen mocht komen. (..)