Aan-ge-landen. De gedichten van Rudy Vandenborre sporen aan tot graven, uitdiepen, peilen naar diepte, hoogte nemen, krabben aan het oppervlak, te voorschijn krassen. Niet de voorwaartse stap staat voorop, maar het vallen, springen en roekeloos duiken.Wie wil landen, ´aange-landen´, moet eerst durven vliegen, dwarrelen, vallen, neerstorten. (...)


Rudy Vandenborre schrijft uitgesproken taalbewuste poëzie.Hij is een dichter die zich voortdurend bewust is van het materiaal waarmee hij werkt, en dat ook laat zien. Vakmanschap heet dat, métier. (...)


Er is het veelvuldig terugkerende wederkerig voornaamwoord ´zich´. Kenmerkend zijn constructies als ´wie matigt een zich aan´, ´kleedt toch een zich aan´. Het ik wil zich niet manifesteren, maar keert tot zichzelf weer. Dit kan je ook van de gedichten in het algemeen zeggen, ze willen niet al te persoonlijk worden. Ze geven zich enkel schoorvoetend. Daarom komt het ook zo hard aan wanneer plots persoonlijke ervaringen, de littekens die een mens tekenen, doorschemeren: iemand met kanker, een zus die met een open rug wordt geboren, een vroeg gestorven kindje. Rudy Vandenborre is op een heel onpersoonlijke manier ontwapenend persoonlijk. Het fijne krijg je en hoef je ook niet te weten.